En toch…
Mijn verhaal begint in het Westeinde ziekenhuis. Mijn ouders woonden beiden in Den Haag en kwamen uit een rooms-katholiek gezin. Mijn vader werkte in het Joannes de Deo ziekenhuis aan het Westeinde. Mijn moeder was er verpleegster en toen zij elkaar in 1936 ontmoetten, was de doktersroman compleet. In 1937 trouwden ze in de Paschaliskerk in Den Haag. Ze kregen twee dochters; ik ben de jongste.
LAGERE SCHOOL (1950-1956)
Naar mijn eerste Heilige Communie keek ik met spanning uit. Ik werd met de klas grondig voorbereid en oefende in de kerk. Ik moest natuurlijk helemaal rein en zonder 'zonden' zijn om Jezus te mogen ontvangen. Dat betekende dat ik voor het eerst zou biechten. Eindeloos had ik mijn rijtje gerepeteerd: ik ben ongehoorzaam geweest, ik heb mijn zusje geplaagd, ik ben brutaal geweest. Ik was doodsbenauwd dat ik mijn 'Oefening van berouw' niet goed meer wist. De biechtstoel was klein en donker. Zenuwachtig knielde ik daar neer. Door het tralieraampje zag ik vaag het gezicht van de priester. Ik fluisterde de verplichte gebeden, biechtte daarna met gebogen hoofd mijn zonden en bracht er tot slot uit: " Barmhartige God, ik heb spijt over mijn zonden, omdat ik uw straffen heb verdiend, maar vooral omdat ik u, mijn grootste Weldoener en het hoogste Goed, heb beledigd. Ik verfoei al mijn zonden en beloof met de hulp van uw genade mijn leven te beteren en niet meer te zondigen. Heer, wees mij, zondaar, genadig!" Ik was zeven jaar… Lieve Pater Ceulaers Franciscaan ben ik nog altijd dankbaar: hij stelde me gerust. Mijn zonden werden vergeven, ik moest thuis drie Weesgegroetjes bidden als penitentie en kreeg een prachtig heiligenprentje mee naar huis. En dus kwam ik toch trots en blij de biechtstoel uit.
Toen ik op de dag van mijn Communie in een prachtige lange witte jurk met sluiertje en handschoenen de hostie heel voorzichtig inslikte - je mocht immers niet kauwen want dan beet je op Jezus zelf - voelde ik me echt een Heilige. Maar dat was dan ook de enige keer in mijn leven!
Met Kerstmis mocht ik mee naar de nachtmis. Het luiden van de klokken zo laat in de avond vond ik prachtig. De plechtigheid duurde eindeloos lang; ik verveelde me, had het koud en keek uit naar het kerstontbijt bij mijn oma na de mis. Ik rook al de geur van gebakken balkenbrij en zag de kerstboom met chocoladekransjes en het stalletje met de kaarsjes voor me. Omdat ik zat te draaien, gaf mijn moeder me haar missaal dat vol zat met bidprentjes. Er stonden veel plaatjes op van Jezus aan het kruis of met de doornenkroon. Griezelig, vond ik, maar ook wel spannend. Er waren ook prentjes met foto's erop. Ineens realiseerde ik me dat dit ging om echte mensen en dat ze nu dood waren. De teksten erbij begreep ik maar half, maar het werd me wel duidelijk dat God iemand was om bang voor te zijn. Zo braaf was ik nou ook niet. Straks ging ik ook dood en wat dan?
Op dat moment begon het zingen van de kerstliedjes en daar had ik al die tijd op gewacht. Ik schoof het missaal vlug naar mijn moeder terug en zong uit volle borst mee. De kaarsen brandden, de kerk was vol en mijn moeder zat zacht en warm naast me. We zongen van een klein kind voor wie ik niet bang hoefde te zijn. Het was kerstmis en ik was gelukkig.
Mijn oma woonde op de Beeklaan en had op de bovenste etage een kinderaltaartje staan met alle toebehoren in klein formaat. Mijn vader, oom en tantes hadden daar ooit mee gespeeld. Als met oma's verjaardag mijn neefjes en nichtjes er waren werd er 'misje' gespeeld. Tot mijn grote woede mocht mijn neef - die even oud was als ik - altijd de priester zijn en moest ik met de nichtjes altijd 'het volk' zijn. Een vrouw aan het altaar: onmogelijk! Mijn neefje preekte gelukkig kort maar krachtig: "Beminde gelovigen, Amen". Triomfantelijk riep hij steevast uit: "Dominus vobiscis". Het moest Dominus vobiscum zijn. En wij mochten uiteraard absoluut niet lachen.
Ons gezin ging op vakantie naar Frankrijk en ik mocht voor het eerst mee. Lourdes stond ook op het programma. Ik vond het verhaal van de jonge Bernadette en de verschijning van Maria mooi en keek uit naar ons bezoek. Toen ik bij de grot kwam, was ik niet het meest onder de indruk van de H. Maagd, maar wel van de houten krukken en enge korsetten die er aan de muur van de grot naast het beeld hingen. Ik zag het helemaal voor me: een zieke die bij de grot plotseling zijn krukken weggooit en dansend en springend naar Maria loopt. Toen ik de eindeloze rijen van brancards en wagentjes zag met zoveel zieke mensen en kinderen, maakte dat een onuitwisbare indruk op me. Waarom gebeurde er niet meer wonderen, dat was toch oneerlijk? En waarom de een wel en de ander niet? Ondanks alles bleef ik hopen op een wonder, maar tot mijn grote teleurstelling gebeurde dat nooit…Uit een van de vele souvenirwinkeltjes kreeg ik een stenen Mariabeeld dat licht gaf in het donker. Het stond in mijn slaapkamer. Als ik 's nachts bang was, nam ik het beeld mee onder de dekens, waar ik in het licht van Maria rustig in slaap viel. Een tante die eens bij ons logeerde, sliep in mijn kamer. Midden in de nacht werd ze wakker en zag tot haar verbijstering de stralende Maria. Ze durfde zich een hele tijd nauwelijks te bewegen: ze dacht echt dat ze een verschijning zag.
MIDDELBARE SCHOOL (1956-1963)
Als katholiek Haags meisje ging ik naar het rooms-katholiek Lyceum voor Meisjes aan het Louis Couperusplein. Ik moest eens per week met mijn klas naar de schoolmis, maar in mijn agenda stond: 'Wenselijk is dat de leerlingen meermalen per week naar de kapel komen. Er is iedere dag gelegenheid tot biechten en in de pauzes kan men ook in de kapel gaan bidden'. Dat deed ik dus echt niet.
Met een lange broek of zonder kousen naar school was onzedig. Altijd een rok over mijn broek die ik vlak voor school aantrok en na school gauw weer uittrok, anders liep ik voor gek. Docenten waakten over ons bij de schoolfeesten en toneelstukken werden opgevoerd met meisjes in de mannenrollen. Zo speelde ik in de tweede klas de hoofdrol als koning Herodes in een middeleeuws kerstspel.
Heel wat uurtjes heb ik moeten besteden aan het leren van mijn rol, want het stuk werd in het Latijn opgevoerd. Bij hoge uitzondering mocht het stuk op het priesterkoor in de kapel van het lyceum gespeeld worden.
Iedere maand moest ik met mijn klas verplicht naar het 'geestelijk' uur. Daar werd mij voorgehouden hoe ik tot een degelijke rooms-katholieke vrouw zou moeten opgroeien. Veel heb ik er niet van meegenomen; meestal probeerde ik achteraan te gaan zitten met vriendinnen en stiekem iets anders te doen. Gezwoegd heb ik op het godsdienstdiploma A dat je verplicht was te halen, anders mocht je geen eindexamen doen. Ik slaagde met goede cijfers. Alleen een 6- voor geloofsleer: ik was veel te kritisch!
In de klas was ik zeker geen volgzame en brave leerling, maar ik was altijd wel geïnteresseerd in de vragen over de zin van het leven en dus ook over God. De moderator had heel wat met me te stellen. En toch kreeg ik, tot mijn grote verbazing, in 1960 de godsdienstprijs 'wegens betoonde ijver en behaalde resultaten in de godsdienstleer'. Ik schaamde me en liep met een rood hoofd door de volle zaal naar voren. De godsdienstprijs, dat vond ik iets voor trutjes en kwezels. Ik ben er heel wat mee gepest. Met ontzettend veel plezier denk ik terug aan mijn lyceumtijd. En al die regeltjes, ach, daar kon je ook om lachen en er lekker tegenin gaan en dat heb ik dan ook héél vaak gedaan.
VERANDERINGEN IN DE KERK
Intussen begon ik steeds meer te twijfelen aan de leer van de kerk. Ik begon vriendjes te krijgen en met de strenge seksuele moraal, bedacht door ongehuwde conservatieve mannen, kon ik geen kant op. In de ogen van de kerk heb ik dus vele doodzonden begaan. Als vrouw was ik in de kerk al van totaal ondergeschikt belang en ik wilde zelf de verantwoordelijkheid dragen voor mijn keuzes en beslissingen.
Ik had de tijd mee, want met het tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) leek er een nieuwe tijd aan te breken en begon er een frisse wind door de kerk te waaien. Daarbij had ik zeer wijze ouders die openstonden voor de vernieuwingen in de kerk. Er werd thuis dan ook vaak - en soms heftig - gediscussieerd over geloof en zeden.
Toen Rome de vernieuwingen in Nederland weer terug wilde draaien, was voor mij de grens bereikt. Ik dacht: "Nou is het genoeg, ik stap eruit!" En toch deed ik dat bij nader inzien niet. Mijn vechtlust kwam naar boven en ik dacht: "Ik laat me toch niet aan de kant zetten door Rome. De kerk, dat ben ik ook, dat zijn wij, de mensen aan de basis'. Ik sloot me aan bij de kritische Open Kerk Beweging en in 1985 bij het bezoek van de paus aan Nederland was ik één van de 10.000 mensen die protesteerden op het Malieveld. De progressieve 8 mei Beweging die daaruit ontstond, was voor mij een bron van hoop en inspiratie. Naar de kerk ging ik allang niet meer. Ik bleef wel een trouwe gast bij de paters Trappisten in Zundert. In de open sfeer van de abdij van toen voelde ik me thuis.
TOT SLOT
En nu, in de 21e eeuw? Ik ben 66 jaar en soms schaam ik me kapot voor de kerk van Rome en voor wat zij predikt. En toch weet ik: deze kerk maakt deel uit van mijn geschiedenis en het is en blijft een kerk van en voor en door mensen, niets meer en niets minder.
Mijn verhaal begon in het Westeinde ziekenhuis. Er werkten daar toen honderdvijftig Zusters van Liefde. Het eindigt in hetzelfde ziekenhuis, waar ik zeventig jaar later afscheid heb genomen van de laatste Zuster van Liefde, die er achtenveertig jaar heeft gewerkt.
Als vrijwilliger bij de Dienst Geestelijke Verzorging in wat nu het MCH Westeinde heet, begeleid ik zondags patiënten naar de oecumenische vieringen, waar iedereen welkom is. Maar ik rijd ook patiënten naar het vieren van het Suikerfeest en het Divali feest, zoals in dit ziekenhuis gebruikelijk is. Dit werk verruimt mijn blik, verbreedt mijn horizon en verdiept mijn leven.
En ja: ik zit dus toch weer iedere zondag in de kerk!
Anneleen Beek